Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения
Шрифт:
Zwervers
(Бродяги)
Twee zwervers werden opgepakt en naar het politiebureau gebracht (двоих бродяг арестовали и доставили/привезли в полицейское бюро: «двое бродяг стали = были задержаны и привезены…»; zwerven – бродить, скитаться; brengen – приносить, приводить, привозить).
– Waar woon je (где ты живешь)? – vraagt een politieman aan een van de zwervers (спрашивает полицейский у одного из бродяг).
– Ik woon nergens, mijnheer de agent (я
– En jij? – vraagt de politieman aan de tweede zwerver (а ты? спрашивает полицейский у второго бродяги).
– Ik ben zijn buurman (я его сосед).
Twee zwervers werden opgepakt en naar het politiebureau gebracht.
– Waar woon je? – vraagt een politieman aan een van de zwervers.
– Ik woon nergens, mijnheer de agent.
– En jij? – vraagt de politieman aan de tweede zwerver.
– Ik ben zijn buurman.
Gesprek
(Разговор)
Twee heren op een bank in het park zijn in gesprek (двое господ на скамье в парке беседуют: «находятся в разговоре»).
– Mijn huis hangt vol prachtige schilderijen (мой дом увешен: «висит полон» прекрасными картинами), – zegt de ene heer tegen de andere (говорит один господин другому).
– O ja (о, да = в самом деле)? Uit welke periode (из какого периода = из какой эпохи)?
– Uit de periode dat ik nog geld had (из периода, когда у меня еще были деньги).
Twee heren op een bank in het park zijn in gesprek.
– Mijn huis hangt vol prachtige schilderijen, – zegt de ene heer tegen de andere.
– O ja? Uit welke periode?
– Uit de periode dat ik nog geld had.
Na drie maanden
(Три месяца спустя)
Erik: – Waarom ben je uit dat huis weggegaan (почему ты выехал из того дома)? Je hebt er drie maanden zo naar je zin gehad (тебе в нем три месяца так нравилось; het naar zijn zin hebben – нравиться: «это по своему нраву иметь»; zin – ощущение, чувство; смысл).
Pieter: – Ja, maar toen ontdekte ik dat er geen badkamer was (да, но я затем обнаружил, что там не было = нет ванной; toen – тогда, в то время; потом, затем; en toen? – а потом?).
Erik: – Waarom ben je uit dat huis weggegaan? Je hebt er drie maanden zo naar je zin gehad.
Pieter: – Ja, maar toen ontdekte ik dat er geen badkamer was.
Noach
(Ной)
De leraar godsdienst (учитель религии; godsdienst – религия, вероисповедание; god – бог; dienst – служение, служба) heeft net een les gegeven over de zondvloed (как раз преподал урок о Потопе). Ten afronding vraagt hij aan Gert (в завершение спрашивает он у Герта; afronden – округлять; завершать; rond – круглый) die de hele les duidelijk met andere dingen bezig is geweest (который весь урок явно другими вещами занимался: «занят был»):
– Wat deed Noach in de ark (что делал Ной в ковчеге?)?
– Vissen… (рыбачить/ловить рыбу = ловил рыбу; vis – рыба) – flapt Gert er op goed geluk uit (ляпает Герт наугад; uitflappen – брякнуть, ляпнуть; op goed geluk – наудачу, наугад: «на хорошую удачу»).
– En haalde hij veel vis boven? – vraagt de leraar plagend (и много он рыбы выудил? спрашивает учитель, подтрунивая; boven – вверху, наверху, сверху; naar boven – вверх, наверх; halen – тянуть; доставать, вытаскивать; plagen – дразнить, подтрунивать, ехидничать).
– Nee, – weet Gert, – want hij had maar twee wormen (нет, знает = говорит уверенно Герт, потому что у него было только два червяка).
De leraar godsdienst heeft net een les gegeven over de zondvloed. Ten afronding vraagt hij aan Gert die de hele les duidelijk met andere dingen bezig is geweest.
– Wat deed Noach in de ark?
– Vissen… – flapt Gert er op goed geluk uit.
– En haalde hij veel vis boven? – vraagt de leraar plagend.
– Nee, – weet Gert, – want hij had maar twee wormen.
Niet 100 procent
(Не сто процентов)
Een reporter vraagt aan een Indiaan in een reservaat (репортер спрашивает у одного индейца в резервации).
– Bent u honderd procent Indiaan (вы стопроцентный индеец)?
– Nee, – antwoordt de Indiaan. – Slechts vijfentachtig procent (нет, отвечает индеец, всего лишь на восемьдесят пять процентов).
– Hoe bedoelt u (что вы имеете в виду; bedoelen – иметь в виду, подразумевать)?
– Ik heb een houten been (у меня деревянная нога; hout – дерево /древесина/).
Een reporter vraagt aan een Indiaan in een reservaat:
– Bent u honderd procent Indiaan?
– Nee, – antwoordt de Indiaan. – Slechts vijfentachtig procent.
– Hoe bedoelt u?
– Ik heb een houten been.
Spieken
(Списывать)
Jantje komt thuis met de mededeling (Янтье приходит домой с сообщением) dat hij van school is gestuurd (что его из школы отправили /домой/: «что он отправлен…»).