Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения
Шрифт:
Aan de noordpool
(У северного полюса)
In een dorpje aan de noordpool (в одной деревушке у северного полюса) loopt een onderzoek (проходит расследование) naar een inbrak in een iglo (по поводу кражи/со взломом/ в одном иглу /эскимосский дом/) De inspecteur die belast is met het onderzoek vraagt aan de verdachte (инспектор, которому поручено расследование: «который нагружен /с/ расследованием», спрашивает у подозреваемого; verdenken –
– Hebt u een alibi voor de nacht van 12 november tot 2 april (есть у вас алиби в ночь с 12 ноября по 2 апреля)?
In een dorpje aan de noordpool loopt een onderzoek naar een inbrak in een iglo. De inspecteur die belast is met het onderzoek vraagt aan de verdachte:
– Hebt u een alibi voor de nacht van 12 november tot 2 april?
Alpinisten
(Альпинисты)
Twee mannen beklimmen een berg (две мужчин взбираются на гору). Plotseling glijdt de ene uit (внезапно один поскальзывается; uitglijden – поскользнуться; glijden – скользить) en valt in een kloof (и падает в расщелину; vallen). De andere roept (другой зовет/кричит):
– Heb jij je pijn gedaan (ты тебе сделал больно = ты ударился; pijn – боль, pijn doen – причинять боль)?
– Nee, – antwoordt hij (нет, отвечает он). – Ik ben nog aan het vallen (я еще падаю: «я еще при падении /нахожусь/»).
Twee mannen beklimmen een berg. Plotseling glijdt de ene uit en valt in een kloof. De andere roept: – Heb jij je pijn gedaan?
– Nee, – antwoordt hij. – Ik ben nog aan het vallen.
Tegenvaller 4
(Неудача)
– Goedemiddag, kan ik mijnheer even spreken (добрый день: «добрый полдень», могу я поговорить с господином; even – ровный; равный; как раз, точно; чуть-чуть, немного)? – vraagt een jongeheer in de deuropening (спрашивает молодой человек в приоткрытую дверь; deur – дверь; opening – отверстие).
4
Tegenvallen – обмануть надежды, разочаровать: dat valt mij van hem tegen! – этого я от него не ожидал!
– Hij is een poosje geleden uitgegaan (он недавно вышел/ушел куда-то; poos – пауза, отрезок времени; geleden – прошлый, прошедший, минувший: twee weken geleden – две недели тому назад, lang geleden – давным-давно, kort geleden – недавно), zegt de dienstbode (говорит прислуга).
– En mevrouw dan (а с госпожой тогда)?
– Die is ook uitgegaan (она
– De jonge juffrouw is toch aanwezig (молодая барышня все-таки присутствует = может быть, барышня дома)?
– Nee, mijnheer, die is ook uitgegaan.
– Wel, dan zal ik maar even bij het vuur gaan zitten (пожалуй, я тогда пойду присяду у огня/камина) en op de familie wachten (и подожду семью).
– Het spijt me, meneer, maar het vuur is ook uitgegaan (сожалею, господин, но огонь тоже погас: «вышел»: uitgaan – выходить; выезжать куда-либо; гаснуть /об огне/; het spijt me – я сожалею, мне жаль; meneer = mijnheer).
– Goedemiddag, kan ik mijnheer even spreken? – vraagt een jongeheer in de deuropening.
– Hij is een poosje geleden uitgegaan, – zegt de dienstbode.
– En mevrouw dan?
– Die is ook uitgegaan.
– De jonge juffrouw is toch aanwezig?
– Nee, meneer, die is ook uitgegaan.
– Wel, dan zal ik maar even bij het vuur gaan zitten en op de familie wachten.
– Het spijt me, meneer, maar het vuur is ook uitgegaan.
Gekruist
(Скрещенный)
Twee boeren ontmoeten elkaar (двое крестьян встречаются друг с другом). Zegt de ene boer tegen de andere (говорит один крестьянин другому):
– Ik heb vorig jaar een kip met een papegaai gekruist (я в прошлом году скрестил курицу с попугаем).
– En? Is het gelukt? (и /как/? получилось?) – vraagt de andere boer (спрашивает другой крестьянин).
– Dat zou ik denken (я бы так подумал = конечно получилось). Als ze een ei gelegd heeft (если/когда она снесла яйцо) kakelt ze niet meer (не кудахчет она больше) maar ze komt het me zeggen (а приходит мне это = об этом сказать).
Twee boeren ontmoeten elkaar. Zegt de ene boer tegen de andere:
– Ik heb vorig jaar een kip met een papegaai gekruist.
– En? Is het gelukt? – vraagt de andere boer.
– Dat zou ik denken. Als ze een ei gelegd heeft kakelt ze niet meer, maar ze komt het me zeggen.
Vieze woorden
(Неприличные слова)
Een biggetje vraagt aan zijn moeder (поросенок спрашивает у своей мамы):
– Mams, moet ik voor het eten mijn pootjes wassen met zeep (мам, я должен перед едой мои ножки мыть с мылом)?
– Zeep? – Roept de zeug kwaad (мыло? кричит свинья: «свиноматка» зло). – Zeep? Waar heb je dat vieze woord geleerd (где ты это грязное = неприличное слово выучил; vies – грязный, запачканный; похабный, непристойный)? Ga onmiddellijk je mond spoelen met modder (иди немедленно твой рот сполосни: «иди сполоснуть» грязью; modder – /жидкая/ грязь).